EVENWICHT

 

Ze steken pront uit de muur van een directiekamer. Ze doen even denken aan puntzakken – van het soort, waarin je vroeger de versnaperingen mee naar huis nam.Ze zijn met velen, strekken zich uit over 3,5 bij 5,5 meter en voegen zich tot een subtiel geheel. Dat verandert verrassend, naarmate het licht wisselt of je eigen hoek van inval. Soms is het bijna vlak en monochroom, dan weer ruimtelijk en kleurrijk, in tinten van rood, blauw en geel. Bij nadere beschouwing zijn de basisvormen eigenlijk gevouwen, opengevouwen doosjes die zich tot een piramide rijgen. En letterlijk lieten rijgen. De verbindingen zijn garens in de hoofdkleuren, die zichtbaar zijn gebleven en niet Calvinistisch zijn afgeknipt. De eerste indruk: papier als grondstof is onjuist. De doosjes zijn van doek, gebruikt voor de zeilen van surfplanken. Hightech materiaal, dat volkomen natuurlijk overkomt, zijdezacht welhaast.  Het object is, nog steeds, tekenend voor Stef Kreymborg, beeldend kunstenaar. Ze gaat uit van een enkelvoudige grondvorm, die ze tot in het kleinste detail naar haar hand zet en vervolgens repeterend vergroot. Stel u voor. Ze raakt enthousiast over een velletje bladmuziek. Ze pakt het, rolt het op en wikkelt het in purper. Dat is de opmaat, maar daarmee neemt ze geen genoegen. Het ding krijgt in haar ogen pas echt betekenis als het zich, naar haar wil, naar haar patroon herhaalt. Meer dan duizendvoudig, in dit geval. Drie panelen vol, gevat in perspex. Op het eerste gezicht, van verre, een grijze golfslag. De som van niet direct te duiden delen. Naarmate je dichterbij komt wint het fundament aan zeggingskracht. Het rolletje was bereid buiten de oever te treden, doch herneemt thans zichzelf. Dat is het knappe van Stef Kreymborg. Ze ontsnapt aan het kleine, het anecdotische. Door de schaalverruiming die erop volgt. En door de originaliteit en de inventiviteit van de uitwerking. Ze reikt naar monumentaliteit en bereikt die. In composities van twee, negen of tegen de achttien vierkante meter, die hun architecturale aspiraties geheel en al waarmaken (en derhalve uitstekend passen in publieke ruimten en vergaderzalen), maar tevens wonderwel in voorwerpen van bescheidener afmeting: een vaas van 30 x 30 x 30 cm, een bladerschaal van 60 x 70 x 40 cm, van gesealde herfst. Evenwicht – dat is de sleutel. De grondvorm schikt zich naar de hoofdvorm, echter zonder de individualiteit, de identiteit op te offeren. De hoofdvorm bepaalt de eerste blik – expressief. Op het tweede gezicht blijft de grondvorm bewaard, overeind en voegt toe. De balans wordt versterkt door het materiaalgebruik. Ook daar weer: de hoofdsoort als hoofdmoot (flexibele uitgangspunten als papier, karton, textiel en hout), versterkt, verbijzonderd door een aansprekelijke “vatting” (garen, doorzichtig plastic, pinnen en schroeven). Contrasten, kleur, beweging, ritme, herhaling mengen zich met licht en transparantie tot pure harmonie.

 

Paul Mertz, Amsterdam, oktober 1999