Er zijn een heleboel mensen die niet in God geloven met als argument: je kunt hem niet zien, niet pakken, ook niet opsporen met meetapparatuur dat diep in de aarde kan boren, of in het binnenste van een atoom kan kijken, of anders wel ver in de kosmos, en geen ruimtereiziger heeft ooit een hemel buiten de stratosfeer aangetroffen. God woont niet op de maan, niet op mars, niet op Saturnus – en wie het stof van gevallen sterren onderzoekt, treft tussen de meteorietresten ook niet iets aan wat dusdanig glanst van wijsheid, almacht en liefde, dat je moet vaststellen: ‘Ja hoor, we hebben God niet in zijn geheel, maar een paar dode huidcellen van hem zijn er dus wel.’
God is huidloos, geurloos, gezichtsloos, vormeloos. Onaantastbaar want ontastbaar. Onvindbaar, want nergens van gemaakt, zelfs niet van wat Shakespeare noemde ‘the stuff that dreams are made of.’ God woont niet in het detail, de duivel gelukkig evenmin, maar dan nog: als er dan toch alleen maar deze schittering door afwezigheid is, heeft het weinig zin in hem te geloven. Het geloof maakt mensen niet aantoonbaar gelukkiger, en ook niet aantoonbaar moreler: genoeg argumenten om het geloof in iemand of iets dat je toch niet kunt bewijzen, af te doen als volkomen absurd – en redelijk zijn deze argumenten zeker. Dat maakt het ook zo lastig om ze te weerleggen, gesteld dat je dat al zou willen.

Hoewel het vandaag een zondag is, heb ik niet de intentie om voor u te preken. Ik heb de argumenten voor het niet-bestaan van God alleen maar nodig om erop te wijzen dat er nog iets is wat zich niet op bovengenoemde manier laat aantonen, laat bewijzen, en aan welk bestaan gek genoeg toch helemaal niemand twijfelt, en dat is: geluid.
Geluid is even onstoffelijk als God. Geluid kun je echter wel meten en daarmee bewijzen: want geluid is, dat weet u, het zich trillend verplaatsen van lucht. Iemand slaat zijn handen snel en krachtig op elkaar, de lucht wordt dus samengeperst en even uit de steeds enger wordende ruimte tussen de twee handen weggeduwd, komt daardoor in beweging en die beweging horen we als een handklap, en als er in een bepaalde ritme wordt geklapt, door meerdere handenparen, spreken we van applaus – een geluid dat eerder lijkt op eierstruif dat in een pan met spetterendhete boter wordt geschonken om zo een omelet te bakken, dan op een optelsom van klappende handenparen.
Anders dan God, heeft geluid altijd een fysiek, een materieel aanzetpunt nodig om te kunnen klinken, maar het geluid maakt zich razendsnel los van de handpalmen, de snaar, de fluitketeldop, de hondenkeel en legt als onzichtbare trilling een weg af naar onze oren, die door de trillingen beroerd worden en wel op die manier dat we meteen weten: dit is een klap, hier klinkt een gitaar, dat is het theewater dat is gaan koken, dat is de hond van de buren die een onbekende langs hoort lopen.
Het is ongelooflijk hoeveel variëteiten het simpele trillen van lucht kent; niet alleen horen we het verschil tussen een hand die op een trommel slaat en een hand die in een andere hand klapt, we horen ook het verschil tussen handenparen onderling. We horen of de pianomuziek die door een open raam naar buiten dwarrelt, afkomstig is van radio, televisie of cd, of van een echte piano, en als we langer blijven staan, horen we misschien ook nog wel het verschil tussen een echte piano en een synthesizer met piano-functie, waarbij de speler de keuze heeft tussen een Steinway, een Bösendorfer ,of het geluid, de aanslag van een Yamaha-vleugel – terwijl die dan dus toch als een ingeblikte, mechanische Yamaha-vleugel zal blijven klinken, in ieder geval voor een kennersoor.

Dit prachtige nieuwe kunstwerk van Stef Kreymborg lijkt in eerste instantie een spel van vorm en kleur – dat heeft het met haar andere, eerdere kunstwerken gemeen. Stef is beeldend kunstenaar, en met welk materiaal ze ook werkt: het heeft een kleur en het krijgt uiteindelijk een min of meer definitieve vorm – al weet iedereen die vertrouwd is met haar werk, dat er altijd beweging blijft in haar kunst. Zoals het geluid van applaus iets heel anders is dan alleen maar een volumeversterking van één klappend handenpaar of eventueel van drie klappende handenparen, zo gaat van een verzameling van drie eenzame sokken of van drie veelbetekenende zakdoeken toch een heel andere werking uit dan van lange rijen sokken , of van enorme zwermen tot bijna menselijke wezens geknoopte zakdoeken.
Aan vormen en kleuren wordt nog een derde element toegevoegd: ritme. En hier en daar een kleine afwijking van het ritme. Een kleur die uit de pas loopt, een elementair deeltje dat, heel eigenwijs, een kwartslag is gedraaid, of even buiten de kantlijn schiet.
En gek genoeg benadrukken deze dwarse spelbrekers het ritme alleen maar méér, zoals het de kleine korreligheden en zuchtjes en tikjes zijn, (hier en daar zit het ivoor op de klaviertoetsen nét was losser) die maken dat we een echte vleugel toch mooier, doorleefder, waarachtiger en misschien zelfs wel menselijker, of juist goddelijker vinden klinken dan zijn perfecte imitatie in de synthesizer.
Ook de door Stef gemaakte oren hebben vormen, zeer verschillende vormen. En ze hebben kleuren, en ze zijn gelukkig ook niet allemaal westers blank, en het zijn er veel, heel veel, waardoor er ook hier weer sprake is van ritme – maar er is nog een vierde element aan toegevoegd. De oren suggereren niet alleen beweging, het is niet onze blik die er onwillekeurig beweging in aanbrengt. De oren kunnen werkelijk bewegen, zonder dat daartoe een tandwiel hoeft te gaan draaien, zonder dat daar een batterijtje of elektriciteit uit een stopcontact bij nodig is.
Je hoeft de oren niet eens met de hand aan te raken, even die eerste slinger te geven.
Er gewoon maar omheen lopen is genoeg. Gewoon maar ademen is genoeg. Misschien is zelfs onwillekeurig knipperen met de wimpers al genoeg.
De oren draaien aan hun dunne draden, ieder de kant op die hij of zij wil, alsof ieder oor weer iets anders hoort, een ander stem opvangt, de hoge tonen kan horen die alleen honden schijnen op te merken, of zomaar wat van de mobiele telefoongesprekken die niet eens door de lucht, maar door de ether waaien, en die voor onze eigen oren onhoorbaar blijven.
De oren worden bewogen, aangeraakt, door de grote onzichtbare die niet God heet maar dan toch wel geluid, en ze kunnen zich er niet voor afsluiten, ze moeten de geluiden passief ondergaan – vergelijkbaar met embryo’s in de moederbuik die wel al volop leven, waar al een eigen hartje in klopt, maar die toch geen enkele zeggenschap hebben over wat ze wanneer willen eten en drinken en doen, die alleen nog maar aan krachten, substanties en vage indrukken van buiten en vanbinnen onderhevig zijn, dromend, slapend, wachtend. Ontvankelijk is zelfs nog een te actief begrip. (Wat lijken oren trouwens veel op embryo’s, viel me door dit kunstwerk op. )
Maar behalve dit vermogen van het kunstwerk, dat het in staat is om bewogen te raken, meer nog dan zelf te bewegen, is er ook nog het vijfde element. Wat in het Latijn zo mooi Quinta Essentia heet en bij ons is samengevoegd tot het misschien nog wel mooiere woord kwintessens.
Dat vijfde element is de lege tussenruimte. Op de tekeningen de ruimte tussen de oren, (die nu eens niet opzij van een hoofd zitten, al dan niet door hoofdhaar aan het zicht onttrokken, maar de beschouwer recht aankijken en trots tonen dat de twee oren met dezelfde oorsprong, toch volkomen anders zijn, en raadt maar eens wat voor gezicht er tussen zou kunnen zitten.) In het grote kunstwerk bevindt zich de lege ruimte ook tussen de oren aan de draden, maar nog veel meer tussen de oren en de zandgrond met de voetafdrukken daaronder. De oorschelpen liggen niet tussen gewone schelpen in het zand, ze vragen niet, als echte schelpen, of je ze tegen je eigen oor wilt houden zodat je de branding van je eigen bloedbaan kunt horen ruisen – de oren hangen op de plek waar oren horen, en de voetenafdrukken liggen op, nee, in de grond, waar voeten doorgaans lopen.
Daartussen horen eigenlijk mensengestaltes, maar die zijn in dit kunstwerk net zo on-aanwezig en dus onbewijsbaar als God zelf.
De grote verdwijntruc. De deconfiture. De deceptie. Waar zijn de mensen die tussen de voeten en de oren horen? En die vraag is meteen het antwoord: ze zijn nog louter horen. Ze behoren de geluidsstromen zo volkomen toe, dat ze ermee samenvallen, er in oplossen en verdampen.
Ze zijn gehoor-zaam geworden. Aan een geluid, aan een stem, muziek – we weten het niet.

Onze beschouwende blik kunnen we op iets richten, we kunnen gefascineerd iemand aanstaren of een kunstwerk bestuderen, en dat beeld in gedachten nemen en overpeinzen, en er zelfs op döördenken, zonder dat er enige materie aan te pas komt: ideeën kunnen zich in onze geest gedragen als even werkelijk als de waarneembare werkelijkheid. Maar een oor ondergaat geluiden of het wil of niet, ons gemoed wordt bewogen of we willen of niet, en de oordelen die we ons onbewust of bewust over bepaalde geluiden vormen, zijn niet door zorgvuldig, abstract, analytisch en synthetisch theoretisch denkwerk tot stand gekomen. Je zou kunnen zeggen: onze oren zijn als was in de handen van het geluid. Je hoeft niet te weten of een melodie in mineur of in majeur staat om de effecten op je gemoed toch ten volle te kunnen ondergaan, onmiddellijk, nog voordat je je erop het ingesteld. Je hoeft een cello niet van een viool te kunnen onderscheiden om toch van hun klanken te kunnen genieten, of ze juist lelijk te kunnen vinden. Je hoeft de zanger of spreker niet persoonlijk te kennen, om meteen al te weten of de stem je ligt of juist helemaal niet.

Het is natuurlijk een open deur, maar ook die laat zich intrappen, dat weet u allen, zoals de allerhoogste zenmeesters ook prima weten wat het antwoord is op de vraag: hoe klinkt het geluid van één klappende hand? Enfin, deze open deur luidt: in alle beeldende kunst speelt ruimte de voornaamste rol. Ook in dit werk van Stef.
Al zou ik het kunnen en mogen kopen: het past niet in mijn huis, zo eenvoudig is dat.
Ik vind het nog altijd onvoorstelbaar dat zelfs de grootste symfonieën op kleine cd’tjes passen, die weinig ruimte in beslag nemen en die, hoewel ze in een grote concertzaal zijn opgenomen, niet per se in een even ruime ruimte hoeven worden afgespeeld. Wat in muziek, in alle geluid de belangrijkste factor is, is tijd. We kunnen sinds kort weer uren naar de Nachtwacht staren als we dat zouden willen, en ja, we kunnen Beethovens zevende ook een dag lang op repeat zetten, maar dan nog: het muziekstuk zelf kent een duur die per uitvoering hooguit een paar minuten verschilt.
Dit innige huwelijk tussen geluid en tijd, maakt dat je kunt zeggen: geluid maakt tijd, maakt tijdsduur beleefbaar. De stilte voorafgaand aan een concert is een andere stilte dan die welke na het wegsterven van de laatste tonen klinkt en toch ook weer een heel andere stilte dan de stilte die we gisteren betrachtten, twee minuten lang, bij de dodenherdenking, of dan de stilte die we samen kunnen maken wanneer we aandachtig zwijgend om het kunstwerk staan, ieder van ons bezig met zijn of haar eigen indrukken. In de stilte voor en na een concert horen we een duidelijk kwaliteitsverschil: we hebben allemaal een uur lang dezelfde geluidstromen ondergaan, onze oren en ons hart zijn zacht aangeraakt, er is door onzichtbare trillingen tegenaan geblazen en die hebben ons vurig gestemd, of gestreeld, of diep triest gemaakt, of van alles tegelijk, die hebben ons ernstig gemaakt, of juist opgewekt – we voelen ons herboren in een andere stemming, als de embryo die op zeker moment ter wereld komt, en daarmee een echt mensje wordt en schreeuwt en krijst van de adem die plotseling door zijn longetjes gaat.
Natuurlijk kunnen hersenwetenschappers meten wat de effecten zijn van ritmische en a-ritmische geluiden op ons brein. Van schelle, nare geluiden, als de fluitketel en het blaffen van de hond, en prettige geluiden als het aanrollen van golven en het suizen van de boomtoppen in een dennenwoud. Van mineur en majeur, van harmonie en disharmonie, van tonaal en atonaal enzovoorts. Ik vermoed dat die effecten ook niet eens cultureel bepaald zijn, maar universeel.
Maar er zijn meer dan die effecten. Er is de diepe, diepe betekenis van sommige geluiden, die zich nooit door wetenschap zal laten vatten, alleen omdat we zelf niet begrijpen waarom de tranen ons in de ogen springen bij een paar maten uit de Matthäus Passion, – en dat geldt zelfs voor atheïsten.

Iedereen weet dat een film pas echt goed is als de soundtrack klopt – het is vervreemdend om je favoriete film eens zonder muziek te zien, en verbazingwekkend dat een cd met alleen de soundtrack van je favoriete film soms al genoeg is om alle indringende beelden en stemmingen weer tot leven te roepen. Ik kan met droge ogen en een fijn nostalgisch gevoel de foto’s van mijn allang dode moeder bekijken, maar als ik haar zusje, die door Alzheimer nauwelijks meer tot een klein gesprekje in staat is, weer eens bezoek, schrik ik me toch elke weer een heerlijk hoedje van haar stem, die zoveel op die van mijn moeder lijkt – zelfs haar zuchtjes en kreuntjes en fluisteringen lijken erop. Dan roepen die paar simpele trillingen van lucht alles weer wakker, alsof mijn moeder weer leeft, alsof er nooit een terugblik is geweest, alsof er geen sterven, alweer lang geleden is geweest.
Geluid kan scheppen en herscheppen, en onze embryo-oren zijn ‘Von Kopf bis Fuss’ op herschepping, op hervorming en herkleuring ingesteld. Hoe groot het palet aan vormen en kleuren ook kan zijn, klankkleur en klinkstroom, zijn oneindig.
Ruimtevrij, tijdloos. De schepping begint, zowel volgens Genesis als volgens Johannes de evangelist, met een God die spreekt en daarmee schept. Met een woord dat klinkt en daarmee leven brengt.
We kunnen God kennen, niet door te zoeken naar de keel, het strottenhoofd, de stembanden, de tong en de mond van God, maar door te aanvaarden wat de effecten zijn van zijn stem, zijn geluid, zijn klank. Deze hele wereld, en u en ik, zijn een effect van een geluid waarvan we de bron niet kennen. Maar moet dat dan? Moet je iets van piano’s weten, en van toonladders , en van ritme en van instrumenten om je door muziek te kunnen laten raken? Moet je geloven in de bouw van deze specifieke stembanden, om ontroerd te kunnen zijn door een stem?
Geluid is een trilling, die in ons oor wordt omgezet tot iets wat voor ons gemoed toegankelijk is en dat alleen gekoesterd kan worden in ons hart, niet als een idee, maar als een even aangename als smartelijk pijnlijke barst. Muziek, stemmen, merelgezang, zie kunnen ons hart breken en dat is een wonder: we worden vloeibaar, lossen op, vergeten onszelf, gaan op in iets veel groters.
Ieder bewijs van een geluidseffect, is eigenlijk een soort Godsbewijs. We worden steeds meer mens, precies daar waar je onze kleuren en vormen niet meer kunt zien. In de ogenschijnlijk lege tussenruimte tussen voetafdrukken van een lopende, en de talloze oren, die allemaal van onszelf zijn, daartussen. Daar waar we ons hebben overgegeven, volkomen luisterend en leeg zijn geworden, daar beginnen we pas. Daar zijn we vrij. Daar worden we mogelijk.
Waar u leegte ziet, is volheid, overvloed, oervloed. Oorsprong.
Dit kunstwerk is een geluidinstallatie en alleen diegenen die altijd afgaan op redelijke argumenten, zien terecht een heleboel niets tussen de dansende oren en de bodem daaronder. Omdat ze alleen maar kijken. Omdat ze alleen maar vormen zien, en kleuren en ritme en beweging. Maar ze horen niet. Niet echt. Ze roepen misschien dat de keizer geen nieuwe kleren aan heeft, dat hij niet alleen bloot is maar er überhaupt niet is – en dat is waar. Maar ze horen niet dat zijn nieuwe mantel ruist als de kostbaarste zijde, en dat de belletjes eraan rinkelen als de dromerigste Chopinsonate. Ze horen niet hoe statig de keizer schrijdt, hoe zacht hij ademt, hoe zijn hart vol warmte klopt van gehoorzaamheid en dienstbaarheid en liefde.
Stil, voor ons. Stil, hier en nu.

Désanne van Brederode